De start

De Koninklijke Harmonie Broederband werd gesticht op 30 juli 1922

 

Een stichting kost geld, veel geld en zo moesten de stichters er naar op zoek.  Een startkapitaal werd door de stichters zelf bijeengebracht  Zo vinden wij in de oude kasboeken terugbetalingen van leningen aan voorzitter Peenen, Louis Adriaensen alias Leut Krijnen en aan Weyns.  Maar het bijeengebrachte geld bleek nog onvoldoende en men diende verder op zoek te gaan naar meer.  Intussen had men immers beslist om een harmonie te vormen en dienden er klarinetten aangekocht te worden.  Men trok naar Brecht voor bijkomend kapitaal en men vond het bij een plaatselijke Notaris .  Enkele dagen nadien kon men in een plaatselijke krant het volgende lezen: “PAS GEBOREN EN REEDS GEKLEURD”.  Vermoedelijk was deze Notaris geen partijgenoot van bepaalde mensen van Rijkevorsel.

 

Er werd hard gewerkt; er waren instrumenten aangekocht, maar  … het kind had nog geen naam.  Het zou uiteindelijk op vraag van Constant Weyns  “Broederband” worden.  Mon Martens bedacht de kenspreuk “DOOR VRIJHEID EN WIL NAAR KUNST”.

 

Deze kenspreuk had een diepe achtergrond: vrijheid van muziekspelen.  Men zegt weleens ‘de geschiedenis herhaalt zich’ en Broederband zou door deze vrijheid later zelf ook een moeilijke periode te verteren krijgen.  Wie herinnert zich niet de oprichting van het Familie Van Leuven Orkest.  Maar de kenspreuk zou voor Broederband steeds blijven bestaan en terug te vinden zijn op elk vaandel dat door het bestuur zou worden aangeschaft!

 

De eerste herhalingen hadden plaats bij Touw van ’t Voske.  Gestart met 23, zou men zeer vlug aan 40 muzikanten komen en later zelfs de kaap van 65 bereiken.  Het is deze wil en vrijheid die Broederband heeft doen uitgroeien tot één van ‘s lands beste korpsen.  En het is steeds crescendo blijven gaan want amper 5 jaar na haar oprichting speelde Broederband het klaar om in Beerse de eerste prijs te behalen met de grootste onderscheiding en het grootste aantal punten.  Grondlegger van deze steile vlucht is zeker dirigent “DE STEURS” geweest.  Hij eiste van zijn muzikanten haast een ijzeren tucht en tijdens de herhalingen haast het onmogelijke.  Het was dan ook niet verwonderlijk dat men op elke hoek van de straat een muzikant hoorde die aan ’t repeteren was, bang om tijdens de herhaling onder zijn voeten te krijgen van de Steurs.  Met hem verloor Broederband in 1954 een uitzonderlijke kracht.